Alie van de Pothaar
Wis en waarachtig, stront is krachtig en miege is waterachtig*
Een koe stond vroeger in de stal op stro, de poep kwam in de ‘götte’ en de urine liep naar de gierkelder. Zo ontstond er aalte, ** wat de boer uit de put moest halen voor de bemesting van de grond. Ze hadden een gierketel*** die tussen twee houten wielen lag. Die ketel werd vol geschept met een gier schep. Dat was botten werk, maar er werd niet opgeschept hoe hard als ze hadden gewerkt. Gelukkig werd er een pomp uitgevonden die je in de put kon zetten. En zo pompte de boer de ketel vol, om dan met een paard en gierkar de aalte over het land te spreiden. Onze buurman zei in die tijd: ”De boern bint zo bliej, zie giert het uut”
* Zeute ma, dit is gewoon ’n old Sallands gezegde in het dialect, dus ik wil de’r niks gin gezeik över heurn.
** Aalte, gier en miege is één pot nat.
*** Gierketels werden later doorgezaagd om er een brokkenwagen en waterbak van te maken.
Wat gaat er gebeuren?
Als ik een jonge boerin was had ik ook meegedaan met het boerenprotest. Nu kan ik niet meer in een grote trekker klimmen en die van ons maakt geen indruk en kilometers. Eigenlijk wil je knetter hard in het rond schreeuwen: Kijk eens, hoe wij alle kanten op worden geslingerd. Dan met je hoofd tegen de kast en dan tegen de muur.
Biologisch is zo oud als de weg naar Rome
Is nieuws lezen en kijken nu goed, of niet goed? Soms denk ik: ”Ik gooi alle nieuws uit het raam en doe net of de wereld ophoudt achter ons huis.” Nu las ik weer dat veel groente en fruit vol is gespoten met een afweermiddel voor ongedierte. Een peer met pieren, een tomaat met rotte plekken en sla met luizen willen wij niet. Dus: ” Wij hebben het er zelf naar gemaakt dat een appel er verleidelijk uitziet.” Mijn vader spitte in het voorjaar de grond in de groentetuin om. Er mocht geen dun laagje sneeuw liggen, want dan spitte je de kou eronder. Het zaaien, poten en groeien ging beginnen. En dan maar plukken, wassen en wecken. Voor de zoveelste keer moest de weckketel op het gasstel worden getild. Al die kleurrijke gevulde weckflessen stonden op een rijtje op de kelder plank. Het was een tevreden gezicht. ”Ie-j haddn wat veur ’t griepm.” Wat zou ik nog graag kunnen zeggen: ”Mo, ’t was zo gek nog nit.”
Boerderijperikelen
Onze kippen lopen de hele dag in de houtsingel te scharrelen, te krabben en te pikken. Omdat er te veel hanen bij liepen was er haantjesgedrag met grote ruzie. Het bloed droop van de kam langs de hals en de verliezer zat versuft in een hoekje. De oude vechtersbazen zijn nu ergens anders. Jan kwam twee raszuivere Orpington hanen op het spoor. Het zijn rustige beesten, één is zwart-wit en de ander wit-zwart. Toen onze kippen de grote broers aan zagen komen, stoven ze van schrik alle kanten op. Maar de hanen waren er als de kippen bij, er werden direct kippen platgedrukt. Onze kippen hebben geen zadeltje op, zoals de kippen uit het verhaal in de Stentor. Moet onze stier nu ook klossen onder de achterpoten zodat hij nog hoger staat? Mij is vroeger verteld: Als een ‘bolle’ op een koe springt, dat hij dat doet, om beter te kunnen zien of er in het naastgelegen weiland meer gras staat.
Oude huismiddeltjes
Een oude Opa die eens ‘poesterig’ was zag ik ’s morgens een geklutst ei door de koffie roeren. Voor het naar bed gaan was ruim cognac met eier kluts en bruine suiker een zwaarder medicijn, ook wel ‘grokje’ genoemd. Varkensvet op de borst smeren gaf verlichting als je moest ‘schroetn’. Mijn moeder had vaak last van neusbloeding, dan moest ze een uur in de paardenstal staan. De sterke geur van de paarden urine was een middel om de bloedneus te stoppen. Onze buurman gaf rode bieten aan een koe als de nageboorte van een kalf er niet af kwam. Hij wilde zelf geen bieten eten. Hij zei toen: ”Ik bin gin koe die an ’t voel steet” Zelf had ik in mijn jeugd vaak last van ’tandpienne’. Dan kwam de klaöre borrel uit de kelder. Dan moest ik het ‘stumpertje’ in mijn mond houden, dan begon mijn wang te gloeien. Teneinde raad werd de kies onder verdoving van lachgas er uitgetrokken. ”Ik voelde mij zelf een stumpertje”
Eign- wieze!
A’s d’r bie ons vrogger ’n koe mos kalven, kwamm buurn vake helpm. Die kèèr was ’n kalf arg sloom, zie hebt um ‘n handvol zolt in zien bek edaon. Daor wordn e graag op en begon te hèweln.*
Hoedje van papier
‘Heb je dan geen hoedje meer, maak er een van bordpapier…’ De grote mode van nu: een hoofddeksel dragen. Het kan een muts, sjaal, hoed of petje zijn en beschermt je huid en haar tegen de zon. Een hoofdbedeksel hadden mijn ouders altijd voorhanden. In het hooiland droeg mijn vader een’ zunnehood’ . Die hoed had een grote rand, was licht in gewicht en leek op gevlochten stro, ook wel ‘strooienhood’ genoemd. Vrouwen hebben in ’t verleden kleinere hoedjes gedragen. Ik heb alleen de grote boeren zakdoek meegemaakt. Je zag ze in blauw en rood, met verschillende motieven. Wit was het beste, wit kaatste het zonlicht terug. Ze werden vastgestrikt onder de haarknot, of er was aan de vier punten een knoop ingelegd. Hoofdzaak was, dat je geen heet hoofd kreeg. ”Wel – alle – deksels wat wisten ze vroeger veel.” Op een keer – tijdens een fietstocht op een snikhete dag met felle zon – had ik een rode zakdoek met witte stippen opgedaan. Met ‘knuppen’ aan de punten, net als als op het land. Er riep iemand: ”Hé, daar fietst een paddenstoel”
Wecken – wecken – wecken
Mijn moeders groentetuin stond vol met bieten, bonen en dikke jènn,*. Rode en zwarte bessen, appels en pruimen. Als de tijd rijp was, moest ik helpen met plukken wassen, jam maken.