Contactarmoede?
Welbeschouwd: gedachtesprongen
Omstreeks 1982 kocht ik voor een dochter een walkman. Zo’n kleine, draagbare cassetterecorder waarmee je bandjes kon afspelen. Razend populair bij de jeugd. Toen ik dat een oudere vriendin vertelde, keek die nogal bedenkelijk. Ze had het niet op al die jonge mensen die, afgesloten voor de wereld om hen heen, als zombies over straat liepen. Ze moest eens weten wat voor ontwikkelingen ons te wachten stonden.Ik moet bekennen niet zo goed te weten wat ik moet vinden van onze huidige schermpjescultuur. Bij mijn kleinkinderen zie ik wat voor lol zij ervan hebben. Als ik zie wat ze ermee uitspoken, kan ik het echt niet als een verarming van hun sociale leven bestempelen. Eerder het tegendeel. Waar ik meer moeite mee heb, is als ik zie hoeveel ouderen, volwassenen zich aan dat zelfde gedrag overgeven, ook gewoon buiten, op straat. Heb ik daar een reden voor? Eentje die hout snijdt? Eerlijk gezegd niet denk ik. Waarom zou dat voor hen anders liggen?
Eigenlijk heb ik er alleen maar echt moeite mee als ik zie dat zo’n smartphone andere, meer primaire communicatie verdringt. Dat gevoel komt bijvoorbeeld steeds bij me op als ik jonge moeders, of vaders, zie met een kinderwagen of wandelwagentje, die met hun aandacht volledig gericht zijn op dat apparaat en geen enkel oog lijken te hebben voor hun kindje. Je zou toch verwachten dat ze juist daarmee aan het koeterwalen waren? Een beetje koeren en pruttelen, dingetjes benoemen, aandacht geven, reacties uitlokken, noem maar op. Communiceren dat je belangrijk bent, er toe doet. Zelfs als ik hetzelfde zie bij mensen die hun hond uitlaten, komt dat gevoel van omgangsarmoede bij me op. Zo’n beest heb je toch niet voor niks?
Ongewild gaan mijn gedachten dan vaak naar een verhaal over Frederik II von Hohenstaufen. Hij leefde van 1194-1250 en was keizer van het Heilige Roomse Rijk. Hij had een grote belangstelling voor wetenschap en vond dat je de schepping proefondervindelijk kon onderzoeken. Zo wilde hij onderzoeken wat de oertaal van de mensheid zou zijn geweest. Daarvoor ontwierp hij een experiment. Hij liet een tiental borelingen verzamelen die geen contact met hun moeder hadden gehad. Hij zorgde voor minnen en voedsters die moesten zorgen dat het die baby’s aan niets ontbrak. Ze mochten alleen naar die kindertjes geen geluidjes maken of tegen ze spreken. Op den duur zou zo dan een onderling taaltje ontstaan, dat wel zeker de oertaal moest zijn. Het resultaat van dit experiment: binnen een jaar waren alle baby’s overleden! Op dat onderzoek is vast veel af te dingen. Maar toch: ernstige vormen van contactarmoede dragen mogelijk ook risico’s met zich mee.
In de trein lijk ik vaak de enige zonder schermpje voor zijn gezicht. Is dat beter? Welnee, ik trek mij terug in een boek of tijdschrift en sluit me net zo af van mijn omgeving. Wat is daar nu anders aan!
Piet van der Klis.